Skip to content

Pedagogisch beleid BSO

[et_pb_section admin_label=”section”][et_pb_row admin_label=”row”][et_pb_column type=”4_4″][et_pb_text admin_label=”Tekst” background_layout=”light” text_orientation=”left” text_line_height=”2em” use_border_color=”off” border_color=”#ffffff” border_style=”solid”]

Samenvatting van pedagogisch beleidsplan. Het pedagogisch beleid biedt houvast bij het maken van beleidskeuzes die de kinderdagverblijven betreffen.

Het pedagogisch beleid is beschreven in verschillende hoofdstukken:
1. Het bieden van veiligheid
2. Het stimuleren van persoonlijke competentie
3. Het stimuleren van sociale competentie
4. Het overdragen van normen en waarden
5. Gezondheid en veiligheid van kinderen
6. Kindvolgsysteem

1. We vinden het belangrijk dat een kind rustig kan wennen

We vinden het belangrijk dat een kind vertrouwde gezichten om zich heen heeft.
Een kind hoort tot een stamgroep. Bij deze groep van hoort ook groepsleiding. Als een kind zich geborgen voelt, kan een kind deze stamgroep als uitvalsbasis gebruiken bij het ontdekken van de rest van het kindercentrum. KLEIN kindercentra biedt dagopvang op horizontale en verticale groepen. We hebben binnen KLEIN kindercentrum 6 groepsruimten, waaronder 2 BSO ruimten:

– Piccolo (0-4 jaar; verticale groep, maximaal 16 kinderen)
– Pequeno (0-4 jaar; verticale groep, maximaal 16 kinderen)
– Petit (0-2 jaar; babygroep, maximaal 14 kinderen)
– Maggiore (2-4 jaar; peutergroep, maximaal 16 kinderen)
– Magna (4-12 jaar; bsogroep, maximaal 20 kinderen)
– Mikill (4-12 jaar; bsogroep, maximaal 20 kinderen)

Criterium is dat er maximaal 2 of 3 (afhankelijk van de groepsgrootte) vaste beroepskrachten (ook wel vaste gezichten genoemd) zijn toegewezen aan kinderen tussen de o en 1 jaar, en ook aan kinderen tussen de 1 en 2 jaar. Als het kind aanwezig is, werkt er altijd minimaal één vast gezicht van het kind op de groep. Er kunnen dus meer pedagogisch medewerkers, al dan niet structureel, op de
betreffende groep werken, naast de ‘vaste’ gezichten.

We vinden het belangrijk dat kinderen zich geaccepteerd, gewaardeerd voelen.
We nodigen kinderen uit om hun verhaal te doen, we zijn geïnteresseerd in wat het kind bezighoudt. Om hiervoor gelegenheid te bieden, proberen we gedurende de dag voldoende rustmomenten in te bouwen. Als het kind ons iets vertelt, kijken we het kind aan (op ooghoogte van het kind). Als we haar verhaal niet goed begrijpen, vragen we door. We sturen de communicatie dmv complimenten en uitleg.

We houden rekening met verschillen in karakter en temperament.
Een teruggetrokken kind wordt weliswaar gestimuleerd om zich te uiten, maar dit gebeurt niet geforceerd. Een druk kind wordt afgeremd, maar niet volledig ingeperkt.

Emoties van kinderen mogen er zijn. Dit geldt niet alleen voor gevoelens zoals blijdschap, vriendschap en trots, maar ook voor verwarring, verlegenheid, boosheid, verdriet of teleurstelling. Kinderen mogen best even boos zijn en dat uiten door te schreeuwen, huilen of heel boos kijken. Dit mag, zolang je er een ander geen pijn mee doet of overlast bezorgd. We benoemen gevoelens, leren een kind dingen waarmee het zit onder woorden te brengen.

We vinden het belangrijk in te spelen op behoeften van kinderen.
We kijken en luisteren goed naar wat een kind ons te vertellen heeft, zowel verbaal als non-verbaal. Dit kijken en luisteren doen we eigenlijk de hele dag door, het is de basis van ons handelen naar kinderen.
Een tweejarig kind dat telkens ruzie maakt met andere kinderen wil misschien graag met andere kinderen spelen, maar weet niet goed hoe hij dit moet aanpakken. We kunnen het hierbij helpen.
Wanneer een baby huilt, proberen we erachter te komen wat hij nodig heeft: eten, rust, slaap, een schone luier, aandacht?

We zijn gericht op de belevingswereld van kinderen. We hebben oog voor zaken die voor het kind belangrijk zijn.
We benoemen veranderingen, zoals dat het kind naar de kapper is geweest, nieuwe schoenen aanheeft etc.

We vinden het belangrijk dat een kind de gezamenlijke afspraken en regels kent.
*De regels en afspraken hebben vrijwel allemaal te maken met:
– fysieke veiligheid en hygiëne,
– respect voor zichzelf, voor elkaar en voor de omgeving,
– het aanleren van de gebruikelijke omgangsvormen,
– het handhaven van rust en een plezierige sfeer in de groep.
*We proberen de regels binnen ons kindercentrum onderling zo goed mogelijk af te stemmen. Uiteraard gelden voor de jongere kinderen andere regels dan voor de oudere.
*We geven zelf het goede voorbeeld.
*We herhalen regelmatig de regels.
*We proberen de regels consequent te hanteren, maar zijn flexibel indien de situatie het toelaat. Uitzonderingen worden als zodanig benoemd.
*Een kind dat we aanspreken op grensoverschrijdend gedrag, kijken we aan en spreken we rustig aan. Het ongewenste gedrag wordt benoemd en uitgelegd waarom dit ongewenst is. Indien mogelijk bieden we het kind liever een alternatief, dan dat we het gedrag verbieden. We keuren –indien nodig- duidelijk het ongewenste gedrag af, nooit het kind. Bij een kind dat moeite heeft zich aan een afspraak te houden, benoemen en ‘belonen’ we positief gedrag van een kind. Een kind dat zich herhaalde malen bewust niet aan een belangrijke afspraak houdt, halen we kort uit de situatie. We zetten het bijvoorbeeld even op een stoeltje. Daarna bespreken we het gebeurde met het kind. We zorgen ervoor dat we het weer ‘goed maken’.

We vinden het belangrijk dat een kind ritme en structuur ervaart.
*Het hanteren van een voor het kind herkenbare dagindeling.
*Veel dagelijkse activiteiten kennen een min of meer vaste opbouw, een soort patroon. Zoals rondom het kringetje, eten, slapen.
Eerst samen opruimen, dan handen wassen, aan tafel zitten, liedjes zingen (“Smakelijk eten, smakelijk drinken” etc. en dan boterhammen eten)

We vinden het belangrijk dat de ruimte voor een kind veilig en overzichtelijk is.

We vinden een goed contact met ouders belangrijk.
*Op het kindercentrum worden bij binnenkomst niet alleen de kinderen, maar nadrukkelijk ook de ouders welkom geheten.
*We behandelen alle ouders obv gelijkwaardigheid en respect, we verdiepen ons in de achtergrond van het gezin en tonen belangstelling voor de (actuele) thuissituatie.
We informeren regelmatig naar de voortgang van belangrijke ontwikkelingen binnen het gezin en de thuissituatie van de kinderen.
*We vinden het belangrijk dat ouders op de hoogte zijn van hoe het op ons kindercentrum toegaat en hoe de dag voor het kind verlopen is. We zijn eerlijk naar ouders, ook over minder leuke gebeurtenissen waarbij het kind betrokken is.

2. Het stimuleren van persoonlijke competentie.

We vinden het belangrijk dat een kind wordt uitgedaagd en gestimuleerd.
Bij een kind dat zich in het spel niet ontwikkelt, proberen we dit stapje voor stapje verder uit te breiden.
Bv.: een kind dat alleen met autootjes wilt spelen, en dat hierin blijft hangen, geen ontwikkeling in het spel laat zien, proberen we te bewegen dit spel samen met anderen te spelen of om te spelen dat het kind zelf een auto is die heel hard rijdt.

Materialen en activiteiten:
*We letten er op dat de materialen en activiteiten die we aanbieden aangepast zijn aan het niveau en de leefwereld van de kinderen die we opvangen en betrekking hebben op de verschillende ontwikkelingsgebieden: de lichamelijke -, verstandelijke -, taal -, creatieve -, emotionele – en sociale ontwikkeling.

Inrichting:
*We hebben de ruimtes zo ingericht dat er activiteitenhoeken ontstaan. Hierdoor krijgen kinderen de kans ongestoord te spelen. De kinderen vinden het prettig om af en toe buiten het zicht van groepsleiding te kunnen spelen. Dit is spannend en uitdagend, daarom is een hut van lappen of afgeschermde poppenhoek zo populair. We hebben onderlinge afspraken over het gebruik van de buitenruimte tussen het kindercentrum en de bso zoals: de kinderen van de dagopvang kunnen dagelijkse buiten spelen totdat de bso weer aanwezig is na een schooldag. In overleg is de buitenruimte dan eerst even beschikbaar voor de bso.

We vinden het belangrijk zowel uitdaging als veiligheid te bieden.
Het bieden van uitdaging lijkt soms in conflict te zijn met fysieke veiligheid. Met dit dilemma gaan we op de volgende manier om. Fysieke veiligheid vinden we zeer belangrijk. Maar er zijn verschillende soorten fysieke veiligheid. Je hebt ‘grote veiligheid’ die beschermt tegen brand en dood, ‘middelveiligheid’ die beschermt tegen ongelukken als benen breken en ten slotte ‘kleine veiligheid’ die beschermt tegen builen en schrammen. ‘Grote – en middelveiligheid’ vinden we noodzakelijk. Maar ‘kleine veiligheid’ vinden we onwenselijk. Het kind leert via fouten, niet via dingen die vlekkeloos gaan. In een beschermde omgeving waar alles goed verloopt, leert een kind bijna niets. Het kan zijn of haar hersens op ‘uit’ zetten. In zo’n omgeving lossen wij immers mogelijke problemen bij voorbaat voor een kind op.

We vinden het belangrijk dat kinderen leren omgaan met zelfstandigheid.
*We leren kinderen zelf oplossingen te bedenken voor ‘problemen’ zoals: Hoe krijg ik die bal door dat gaatje? Waar hoort dit puzzelstukje? Ik wil met die auto spelen! Hoe kom ik bij die plank? In plaats van het probleem op te lossen, stimuleren we het kind
een eigen oplossing te zoeken. Indien nodig, helpen we hierbij. Een mogelijke reactie van ons zou kunnen zijn: “Lukt het niet? Tja, wat nu? Kun je het misschien ook op een andere manier doen?”
*We leren kinderen keuzes te maken. Een groot deel van de dag mogen kinderen kiezen wat ze willen doen en met wie ze willen spelen.
*We bieden een uitnodigende omgeving: veel materialen staan op kindhoogte.
Bv. de kleren van de kinderen worden bewaard in kasten met ladenbakjes. Zo kunnen kinderen gemakkelijk hun eigen kleren opruimen en terugvinden.

3. Stimuleren van sociale competentie.

We vinden het belangrijk dat kinderen leren samen te ‘werken’ met anderen.

We vinden het belangrijk dat een kind onderdeel uitmaakt van een stamgroep.
Als een kind nieuw in de groep komt, proberen we het wenproces zorgvuldig te bewaken. We zorgen ervoor dat het kind zich welkom voelt binnen de groep.
We maken de ‘zittende’ kinderen bewust van de komst van het nieuwe kind, een nieuw speelkameraadje. We stellen het kind voor en noemen ook de namen van de andere kinderen. We vertellen hoe we zelf heten. We laten het nieuwe kind alles zien; het speelgoed, de slaapkamer, wctjes enzovoort. We zijn extra alert op het nieuwe kind, geven het een extra knuffel, aai over de bol, plaatsje op schoot.
Op zijn/haar niveau voelt het kind zich betrokken bij dingen die in de groep gebeuren. Kinderen kunnen veel steun ervaren van andere kinderen. Ze geven elkaar aandacht, bevestigen elkaar, tonen genegenheid, zorgen voor elkaar. We stimuleren dit gedrag door hiertoe kinderen uit te nodigen of ruimte te geven.
Voorbeelden: een ander kind troosten, een ander kind helpen bij aan- en uitkleden, fruit of broodstukjes geven, helpen bij de verzorging van een baby etc.

We vinden het belangrijk contact tussen kinderen en samenspel te bevorderen.
Vaak ontstaat samenspel ‘vanzelf’. Loopt dit goed, dan houdt groepsleiding zich vooral op de achtergrond. Zij beperkt zich in eerste instantie tot het in de gaten houden wat er gebeurt en eventueel benoemen wat ze ziet. Door een suggestie te geven of mee te spelen, kan ze het spel op gang brengen, uitlokken, een nieuwe impuls geven of uitbreiden.
Voorbeeld: Kinderen spelen vadertje en moedertje. Groepsleidster belt aan: ‘vader en moeder’ krijgen bezoek!
Vanaf dat de kinderen heel klein zijn, leren we ze hoe ze met elkaar moeten omgaan. We leren kinderen materialen te delen, samen te werken en ruzies op te lossen.
Telkens weer leggen we uit: “Om de beurt.”, “Beetje zachtjes doen, Pim en Jan slapen.”, “Marloes wil ook meedoen” of “Wil jij Anne even helpen?”

We vinden het belangrijk vriendschap tussen kinderen te stimuleren en steunen.
Uit samenspel ontstaan vriendschappen. We stimuleren dit. We laten kinderen ontdekken wie ze leuk vinden en geven hen de kans om ook samen iets te doen. We benoemen wat we zien: “Jij vindt Saskia wel leuk he? Willen jullie naast elkaar zitten?”

We vinden het belangrijk dat kinderen leren conflicten zelf op te lossen.
Als zich een conflict voordoet, kijken we eerst hoe het conflict verloopt. We proberen niet te snel in te grijpen. Als de kinderen er zelf niet uitkomen, ondersteunen we bij het oplossen van ruzies. Hoe deze ondersteuning eruit ziet, hangt af van de situatie en de leeftijd van de kinderen. Indien nodig verwoorden we wat beide partijen willen.
Voorbeeld: “Wat is er aan de hand? (—). “Jij wilt met die auto spelen? (….). En jij ook? (…..).Tja, jullie willen dus allebei met die auto spelen. Dat kan niet. Hoe moet dat nu?”
We besteden aandacht aan emoties, oorzaak, gevolg:
Voorbeeld: “Heb jij de pop afgepakt waar Petra mee aan het spelen was?(…) Jij wilde er ook mee spelen? (….) Maar afpakken vindt Petra helemaal niet leuk. Kijk maar, ze huilt, ze is verdrietig!”

We vinden het belangrijk dat de omgeving onderlinge contacten bevordert.
Met behulp van de manier waarop we de omgeving inrichten en de materialen die we aanbieden, proberen we het contact tussen de kinderen en het samenspel te bevorderen. De beschreven principes gelden zowel voor de binnen- als buitenruimte. In onze inrichting creëren we voor kinderen overzichtelijke en duidelijk afgebakende speelplekken waar een aantal kinderen samen kunnen spelen.

4. Overdragen van waarden en normen.

Wat zijn waarden en normen?
Een morele waarde is een na te streven ‘kwaliteit’ die we van belang vinden voor een goede en gelukkige samenleving. Bijvoorbeeld eerlijkheid, behulpzaamheid of betrouwbaarheid. Normen zijn gedragsregels die waarden zichtbaar maken. Door je aan normen te houden, laat je waarden zien. Zonder onderliggende waarden hebben normen in feite geen betekenis.

We vinden het belangrijk dat een kind zich waarden, normen en gebruikelijke omgangsvormen eigen maakt, zodat het onderdeel is van de gemeenschap waarin het leeft.

We vinden het belangrijk dat een kind leert om respect te hebben voor zichzelf.
Voor het omgaan met respect voor zichzelf bestaan geen gedragsregels. We vinden het belangrijk dat een kind leert eigen behoeftes en emoties te herkennen en verwoorden, eigen keuzes te maken, zelfvertrouwen ontwikkelt en op een goede manier voor zichzelf leert op te komen.

We vinden het belangrijk dat een kind leert om respect te hebben voor anderen.
Voorbeelden van gedragsregels die hierop betrekking hebben:
*‘Wat je niet wilt dat jou overkomt, moet je ook niet bij een ander doen’
*Help een ander als deze hulp nodig heeft.

We vinden het belangrijk dat een kind respect leert te hebben voor de omgeving.
Voorbeelden van regels die hierover gaan:
*Zorgvuldig omgaan met materialen.
*Geen materialen expres kapot maken.

We vinden het belangrijk dat een kind de gebruikelijke omgangsregels leert
Bij KLEIN kindercentra wordt in ieder geval aandacht besteed aan het aanleren van
tafelmanieren.
5. Gezondheid en veiligheid van kinderen
Hiervoor hebben we vanaf 2018 een veiligheids- en gezondheidsbeleid waarin staat
beschreven hoe we met grote en kleine risico’s omgaan binnen KEIN kindercentra.
KLEIN kindercentra heeft verder een groot aantal werkinstructies op het gebied van de
verzorging van en omgang met kinderen. Deze zijn verzameld in de verschillende ander
protocollen, zoals zieke kinderen, speelgoedaanbod, omgang en communicatie, uitstapjes
etc.
6. Kindvolgsysteem
De groepsleiding houdt iedere dag zorgvuldig in de gaten hoe het met de kinderen gaat.
Als het nodig is, passen ze daar hun manier van omgang met een kind of een groep
kinderen op aan. Maar elk kind apart wordt ook systematisch gevolgd. Dit gebeurt door
één pedagogisch medewerker, de mentor. Deze let op hoe het kind in zijn of haar vel zit
en hoe de ontwikkeling verloopt. Dit gebeurt met behulp van standaard
(observatie)lijsten. Deze observatie worden bij elk kinderdagverblijfkind in de maand van
hun verjaardag gedaan. De ouders bieden we een uitnodiging aan voor een oudergesprek
hierover. Dit gebeurt eens per jaar. Dit systeem noemen we het kindvolgsysteem. Bij de
bso is de mentor ook aanspreekpunt voor ouder en aanspreekpunt en
vertrouwenspersoon voor het kind.
De ontwikkeling van een kind gaat niet altijd vanzelf. Soms zijn er vragen, twijfels en
onzekerheden over de opvoeding of de ontwikkeling van een kind. KLEIN kindercentra
vervult hierbij een signalerende en/of ondersteunende rol.
Signalering behoort tot het werkterrein van de kinderopvang, echter het stellen van een
diagnose overschrijdt deze grens.
Signaleren Signaleren betekent dat je opmerkzaam bent op iets dat opvalt bij
kinderen. Je vraagt je af of het iets is om je zorgen over te maken. Het is belangrijk dat
pedagogisch medewerkers niet te lang blijven rondlopen met vragen en twijfels, maar er
werk van maken. Als problemen tijdig herkend worden, dan kan het vaak voorkomen
worden dat ze verergeren. Door in een vroeg stadium signalen te herkennen als een
stoornis of risico voor de ontwikkeling, kunnen pedagogisch medewerkers een bijdrage
leveren aan vroegtijdige onderkenning. Om je te helpen bij het herkennen van kinderen
met opvallend gedrag is een schema opgenomen waarin je kunt opzoeken welke stappen
je kunt nemen als je opvallend gedrag signaleert. Als er gegronde redenen zijn om te
vermoeden dat er sprake is van kindermishandeling en/of verwaarlozing treedt
onmiddellijk de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (seksueel misbruik en
pesten)in werking. Een pedagogisch medewerker dient haar zorgen en twijfels zo snel
mogelijk te delen met haar leidinggevende.
Verhelderen Om te besluiten of er iets gedaan moet worden, is het belangrijk om eerst
meer duidelijkheid te krijgen over het signaal. Hier gebruiken we het observatieformulier
voor dat door de mentor wordt ingevuld. Ook is het noodzakelijk te overleggen met de
leidinggevende en de rest van de teamleden. Er moet een afweging gemaakt worden of
het probleem werkelijk zorgwekkend is en welke stappen er te nemen zijn (zie
stappenplan). Er is vanaf dan sprake van dossiervorming. Dit dossier wordt opgeborgen
in een afgesloten kast op de locatie.
We maken gebruik van een overdrachtsformulier van het kinderdagverblijf naar onze (of
een andere) bso, maar ook van een overdrachtsformulier van ons kindercentrum naar de
school waar het betreffende kind naartoe gaat. We vragen hiervoor toestemming aan de
ouders d.m.v. een handtekening, om relevante informatie over het kind over te dragen
aan school. In bijna alle gevallen wordt er ook een “warme” overdracht gedaan; dan gaat
de pedagogisch medewerker naar de school toe om persoonlijk het overdrachtsformulier
te bespreken met de leerkracht.
7. Begeleiding PM-er in opleiding en stagiaires
Stagiaires werken altijd boventallig en onder begeleiding van een vaste, gediplomeerde
medewerkster. Enkel bij ziekte en in vakanties kunnen stagiaires incidenteel op grond
van het artikel in de cao Kinderopvang voltallig worden ingezet naast een vaste leidster.
Dit betreft enkel stagiaires die al langere tijd bij ons stage lopen en voldoende
competenties hebben verworven om de gevraagde taken uit te voeren.
Op de werkplek wordt de stagiaire begeleid door een vaste medewerker die bij voorkeur
3 dagen op de groep staat. Deze werkbegeleider heeft bij voorkeur meerdere jaren
werkervaring, is voldoende kundig in het begeleiden van stagiaires en is goed op de
hoogte van het werkveld en opleidingstraject. De begeleiding richt zich op directe
aanwijzingen en evaluatie van de beroepshouding en uitvoerende werkzaamheden van
de stagiaire. De werkbegeleider dient zoveel mogelijk met de stagiaire samen te werken.
De werkbegeleider is verantwoordelijk voor de begeleiding op de werkvloer als
medewerker/ collega.
8. BKR ‘3-uursregeling’
Tijdens de inloop ’s ochtends voor 9.30 uur, tijdens de middagpauze tussen 12.30 en
15.00 uur en bij het ophalen na 16.30 uur mag er volgens de wet IKK minder personeel
op de groep staan dan voorgeschreven is volgens de beroepskracht/ kindratio.
KLEIN kindercentra maakt de bewuste keuze zo min mogelijk af te wijken van het BKR.
KLEIN kindercentra wijkt alleen maar af van de BKR tijdens de inloop tussen 7.30 en
8.00 of op de dagen met 3 PMers (dinsdag en donderdag bij de verticale groepen en de
babygroep) tussen 7.30 en 8.30 uur. Er begint 1 medewerker om 7.30, de volgende om
8.00 en bij 3 begint de laatste medewerker van die groep om 8.30 uur.
Bijlagen werkinstructie omgang met lastige situaties
Er is een werkinstructie opgenomen in de bijlagen van het pedagogisch beleidsplan kdv.
Dit stuk is geschreven ter extra ondersteuning in de omgang met situaties waarin je even
niet weet hoe te handelen (bijv. bij een kind dat moeilijk went of wat meer huilt) en wat
er komt kijken bij het wennen.
Stel je bij elke handeling altijd voor hoe je met het kind zou omgaan als de
ouder mee zou kijken!
Omgang met situaties waarin je even niet weet hoe te handelen
Elke kind is dus anders en vraagt een eigen benadering. En dat is niet altijd even
makkelijk. Het hoort bij het opvoeden dat je als pedagogisch medewerker het kind soms
niet begrijpt of soms even niet weet waar het kind op dat moment het meeste behoefte
aan heeft. In zo’n geval is het heel belangrijk dat je;
 De emoties van het kind erkent en toestaat en opvangt.
 De situatie bespreekt met collega’s. Misschien hebben collega’s toegang tot het
kind en kunnen ze tips geven.
 De situatie bespreekt met de ouders. Wellicht kunnen zij uitleg en advies geven
op grond van ervaringen thuis. Dit kun je al doen in het intake gesprek. Vraag
ouders wat het kind leuk vind of fijn vind om te doen dit kan steun bieden tijdens
het troosten. Natuurlijk is het aanbieden van een knuffel of speen fijn voor het
kind, maar daarmee laat je het kind niet wennen. Ook als het kind stil is met een
speen, moet hij begeleid worden in het spel, zodat hij straks ook zonder speen en
knuffel kan spelen. Vraag ouders dus naar activiteiten die het kind leuk vindt.
Vindt het kind kleuren, zingen, lezen, puzzelen of bouwen leuk, ga deze activiteit
dan samen doen. Zet hem dus niet alleen achter een puzzel! Geef hem de kans
een band met je op te bouwen. En neem daar de tijd voor.
 Pedagogisch optimisme is heel belangrijk! Ieder kind heeft een sleuteltje. De
kunst is om de sleutel van contact te vinden. Met geduld, creativiteit wat geluk en
goed contact met ouders en collega’s kom je als pedagogisch medewerker ver!
 Respect hebben voor alle opvoeders, geen overleg over het kind met het kindje
erbij!
Zeg wat je doet, en doe wat je zegt! Ben beschikbaar en betrouwbaar en
positief!

[/et_pb_text][/et_pb_column][/et_pb_row][/et_pb_section]